Landbouwvogels als indicator

De vogelsoorten voor basiskwaliteit die naar voren werden geschoven als indicatoren van basiskwaliteit zijn zijn boerenzwaluw, roodborsttapuit en gele kwikstaart. Dat is zonder daarbij te willen aanduiden dat er geen andere mogelijkheden zouden zijn.
WVVboerenzwaluw

De boerenzwaluw vraagt de aanwezigheid van geschikt foerageergebied, met voldoende vliegende insecten, open water, bloeiende bermen en graslanden, en nestgelegenheid. Vliegende insecten zijn van groot belang voor overleving en broedsucces. Bomen en struiken vormen windluwe locaties waar tijdens winderig of regenachtig weer blijvend op insecten kan gejaagd worden. Open stallen, mesthopen, en gematigd gebruik van pesticiden zijn aanbevolen voor een diverse vliegende insectenrijkdom doorheen het broedseizoen als voedsel. Open stallen, invliegopeningen of een dakoversteek moeten toelaten om een beschut nest te kunnen bouwen. De beschikbaarheid van modder is belangrijk voor het bouwen van nieuwe nesten, alsook voor het bewerken van kunstnesten. De aanwezigheid of aanleg van schuine oevers, poelen of natuurlijke (bron)beekjes in de nabijheid van een nestplek helpen daarbij. Enkele kunstnesten kunnen de zwaluw tot broeden aanzetten. Belangrijk is dat de boerenzwaluw-nestkommetjes geplaatst worden binnen open schuren, onder een fors bemeten dakoversteek of onder balkons.

WVVgele kwik (3)
Bron: INBO, Van Gossum, e.a. - Herstel en Behoud van Biodiversiteit Akkergebied, 2024

 

Roodborsttapuit broedt in heide-, hoogveengebieden en duinen, maar ook in agrarisch gebied. De soort gedijt in kleinschalige extensief beheerde cultuurlandschappen. Die cultuurlandschappen bevatten dan een groot aandeel aan grasland, enige structuurvariatie en reliëf met o.a. greppels of taluds. Paaltjes, prikkeldraad en struiken worden gebruikt als uitkijkpost. De nestplaats bevindt zich meestal op perceelsgrenzen, tussen de overjarige vegetatie van slootkanten en greppels, waar minder frequent gemaaid of wat moeilijk begraasd wordt. Het voedsel zoekt de roodborsttapuit tot op enkele honderden meters van het nest, in agrarisch cultuurlandschap vooral in bermen en overhoekjes. De territoriumgrootte is 1-10 ha. Het voedsel bestaat uit insecten, spinnen en wormen

 

WVVroodborsttapuit

Gele kwikstaart is een akker- en weidevogel. Het voedsel bestaat voornamelijk uit bodembewonende spinnen en insecten, vooral kevers, vliegen, muggen, wantsen en cicaden. Ook plukken ze vaak insecten van bovenaf uit de vegetatie. De bereikbaarheid van het voedsel is belangrijk; té gesloten vegetaties zijn ongeschikt. Enige kale grond of een bodem met zeer korte vegetatie is een noodzaak. Het ideale foerageerleefgebied zijn ijle, onbemeste, onbespoten, permanente en kruidenrijke graslanden die laat gemaaid worden. Aanwezigheid van enig vee (koeien, paarden) is waarschijnlijk gunstig. Dat is aannemelijk vanwege de hogere biodiversiteit in weidevegetatie en variatie in vegetatiestructuur, alsook de aanwezigheid van insecten op uitwerpselen. Kwikstaarten volgen ook grazers om te profiteren van insecten die daarbij opvliegen. Onverharde landbouwwegen worden ook vaak gebruikt om insecten uit de korte open bermvegetatie of op de kale grond op te pikken. Ook in bijna exclusief akkerbouwlandschap kan deze soort succesvol overleven en broeden. Ze verkiezen daar gewassen van 20-40 cm hoog met wat kale ruimte tussen. Graangewassen (zowel zomer- als wintergranen) zijn favoriet in het begin van het broedseizoen (april-mei), bieten of aardappelen wat later (mei-juni, voor het tweede legsel) om te nestelen. Maïs lijkt te worden gemeden. Bloeiende gewassen die insecten aantrekken zijn geliefd om te foerageren, mogelijk ook om te nestelen indien ze onderaan toegankelijk zijn en van de juiste hoogte, zoals diverse kruis- en vlinderbloemigen (bijv. resp. koolzaad en erwten) en bloeiende aardappelen, maar ook (on)kruidenrijke stoppels. De soort houdt van eerder open gebied zonder hoog opgaande bebouwing of bomen binnen de 100 meter. Een open gebied met twee of drie van de genoemde gewassen naast elkaar is ideaal, en dit zeker als daar onverharde wegen door of langs lopen. Een minimum aan niet-productieve elementen is daarbij ook nodig, als foerageerhabitat op zich, maar ook van waaruit insecten tot in of op de omliggende gewassen belanden. De insectenrijkdom kan bevorderd worden door het vermijden van insecticiden (spuitvrije zone van minstens 12 m breed), door stalmest te gebruiken (zonder residuen van ontwormingsmiddelen) in de plaats van drijfmest op akkers, door nulbemesting voor kruidenrijke zones en door inheemse struiken te laten bloeien (zonder de algemene openheid van het landschap te verstoren). Poelen en vochtige depressies zijn vooral in droge periodes van groot belang als leverancier van insecten. De Gele kwikstaart foerageert vaak in open ijle akkerranden. Kruidenrijke akkerranden zijn beter dan randen uit louter gras. De akkerranden worden bij voorkeur ingezaaid met een mengsel dat zorgt voor een niet al te hoge, inheemse en kruidenrijke vegetatie. Twee- of meerjarige mengsels zijn doorgaans beter dan éénjarige mengsels omdat meer soorten insecten er dan hun levenscyclus kunnen voltooien. Gefaseerd maaibeheer, met afvoer van het maaisel, is aanbevolen voor zowel de kruidenrijke akkerranden, bermen als permanente graslanden die gehooid worden.

 

Verken meer DeciWalks en leer de rijke omgeving van North Sea Port kennen!

Werk mee

Zin in een leuk avontuur in een omgeving vol verrassingen?