Akker- en graslandflora als indicator

grote-klaproos11

Vrij algemene akkerflora zijn bij voorbeeld gewone spurrie, gewone duivenkervel, korenbloem, grote klaproos, bleke klaproos, gele ganzenbloem, dreps, klein bronkruid, liggend hertshooi, muizenstaart, kromhals, veelkleurig vergeet-mij-nietje, akkerviooltje,driekleurig viooltje, gewone veldsla, rood guichelheil, blauw walstro en echte kamille.

Zeldzamere soorten als ruige klaproos, akkerereprijs, akkerleeuwenbek, spiesleeuwenbek, valse kamille, akkerandoorn en kleine leeuwenbek zullen plaatselijk meeliften, maar zullen zelden grote populaties kunnen opbouwen in zeer voedselrijke omstandigheden.

Een aantal tot ongeveer de jaren 1980 zeer algemeen voorkomende plantensoorten uit graslanden en wegbermen kunnen tot de basisbiodiversiteit gerekend worden, opdat een grasland een ecologische rol van betekenis zou vervullen.  Dat is geen zuiver vegetatiekundige indeling omdat de kensoorten daarvoor meestal ontbreken omwille van bemesting, herbicidengebruik of een onaangepast (grond)waterregime. Toch bieden dergelijke percelen vaak een zeer bloemrijke aanblik in voorjaar en zomer. Ze bieden heel wat insecten en andere kleine dieren een leefgebied of voedsel. Voor de bepaling van de basisbiodiversiteit kan een gewenst oppervlaktepercentage van deze types bloemrijk grasland nagestreefd worden. Dat hoeft niet noodzakelijk in percelen te zijn, dat kan ook in bermen of akkerrandstroken.

De plantensoorten zijn klassiek: gewoon reukgras, scherpe boterbloem, veldzuring, pinksterbloem (vochtig), gewoon biggenkruid (droog), duizendblad (droog). In ruigere graslanden of bermen kunnen schermbloemigen als berenklauw, wilde peen, fluitenkruid en wilde pastinaak frequent voorkomen. Deze kruiden trekken ook typisch veel insecten aan.

Verder is ook de paardenbloem een zeer belangrijke soort in het vroege voorjaar (april), als vroege nectar- en stuifmeelbron voor allerhande insecten (o.a. koninginnen van bijen en hommels), maar ook als vroege zadenbron voor zaadetende zangvogels zoals kneu, putter, huismus, zomertortel, geel- en grauwe gors.  Paardenbloemrijke graslanden zijn vaak (zeer) voedselrijk, maar (al minstens een paar jaar) niet bespoten met dicotylenbestrijders en al minstens een paar jaar niet geploegd. Ze kunnen wel bemest zijn. Het kunnen zowel hooi- als weilanden zijn, zelfs gazons die maar om de 2 à 3 weken worden gemaaid (niet elke week).

 

 

Dezelfde of andere percelen kunnen wat later (in mei) rijk zijn aan boterbloemen. In

hogergenoemd geval zal dit scherpe boterbloem zijn, op meer verstoorde bodems kan dit ook kruipende boterbloem zijn (of beide), op zwaardere bodems kan behaarde boterbloem domineren. Deze soortenarme maar toch bloemrijke percelen zijn een indicator van wat minder verstoorde graslanden en zijn het vaakst te vinden op hellende percelen of in valleien waar machinale bewerking met grote machines moeilijker gaat.

Het is mogelijk om dergelijke percelen aan te leggen, hoewel dit minstens drie tot vier jaar nauwe opvolging vergt na de inzaai. De slaagkansen op fosfaatarme bodems liggen veel hoger dan op fosfaatrijke bodems. Bestaande bloemrijke percelen behouden is veel goedkoper en zinvoller dan het aanleggen van nieuwe.

Bron: INBO, Van Gossum, e.a. - Herstel en Behoud van Biodiversiteit Akkergebied, 2024

 

 

Scherm­afbeelding 2025-06-04 om 11.59.51

Verken onze DeciWalks en leer de rijke omgeving van North Sea Port kennen!

Werk mee

Zin in een leuk avontuur in een omgeving vol verrassingen?